Studenten kun je op verschillende manieren indelen. De natuurkundige Freeman Dyson onderscheidde twee soorten: kikkers en vogels. Vogels vliegen over de materie: ze zijn analytisch sterk en zien snel dwarsverbanden. Kikkers graven in de modder van een specifiek vakgebied tot ze het helemaal snappen.
Dat onderscheid kwam aan de orde in een mooi gesprek tussen drie wetenschappers op scienceguide, over de verschillen tussen praktijkgericht en fundamenteel onderzoek. Dat verschil wordt gemaakt als we het hebben over het onderzoek op universiteiten en het onderzoek op hogescholen.
Mikhail Katsnelson, een theoretische fysicus die werkt aan de universiteit van Nijmegen, maakt het volgende onderscheid: ‘Als je wilt uitzoeken of iets kan, maar je weet het niet, dan bedrijf je wetenschap. Als je weet dat iets kan maar graag wilt weten of het beter kan, dan ben je bezig met technologie.’ Onderzoek binnen hogescholen is van het tweede type.
De Delfste hoogleraar Marc de Vries, optredend als spreker op een lectorendag van de CHE, GH en Driestar in het najaar van 2013, vergeleek het onderzoek binnen hogescholen met ingenieurswetenschap in onderscheiding van natuurwetenschap. Hij zei: ‘Natuurwetenschap streeft naar de hoogste mate van universaliteit en abstractie; ingenieurswetenschap heeft daar niet zo veel aan. (…) ingenieurswetenschap ontwikkelt kennis van onderaf. Door een prototype te maken en er systematisch variaties in aan te brengen en dan te onderzoeken wat het effect van die variaties op het gedrag van het artefact is, bereiken ingenieurs twee doelen tegelijk: het ontwerp wordt geoptimaliseerd en er wordt kennis ontwikkeld over de relatie tussen eigenschappen van het artefact en het functioneren daarvan. Zo zou onderzoek bij lectoraten ook kunnen werken: door interventies te ontwerpen en in de praktijk uit te proberen, daarbij systematisch te onderzoeken wat de relatie is tussen eigenschappen van de interventie en het functioneren daarvan, wordt ‘lokale’ kennis ontwikkeld, die in de loop van de tijd, door meerdere van dat soort onderzoeken naast elkaar te leggen, gaandeweg meer generiek kan worden gemaakt.’
En hoewel fundamenteel onderzoek ook plotseling kan leiden tot inzichten die grote maatschappelijke impact hebben en praktijkgericht ook tot fundamentele inzichten kan leiden, universiteiten ook toegepast onderzoek doen en lectoren ook theoretische artikelen publiceren op de wetenschappelijk fora, is doel en werkwijze van beide soorten onderzoek, toch onderscheiden.
Ik ben geen wetenschapper en definieer het onderzoek binnen hogescholen als onderzoek dat gericht is op de verbetering van de beroepspraktijk. Praktijkgericht onderzoek heeft als focus het beter maken van mensen in hun beroepspraktijk. Daan Andriessen, lector methodologie van praktijkgericht onderzoek aan de Hogeschool van Utrecht, definieert praktijkgericht onderzoek als volgt: ‘Praktijkgericht onderzoek is onderzoek waarvan de vraagstelling wordt ingegeven door de beroepspraktijk en waarvan de opgedane kennis direct bij kan dragen aan die beroepspraktijk.’.
En een mooi onderscheid leerde ik van Kristel Baele, tot voor kort cvb-lid van de HAN, op een bijeenkomst van de Vereniging Hogescholen over de kennisontwikkeling binnen het HBO. De onderscheiding zit volgens haar vooral op het punt van de valorisatie. Binnen het fundamentele onderzoek vindt dit vooral plaats via de publicatie van artikelen. Binnen het praktijkgericht onderzoek via mensen, human interfaces. De hogescholen en lectoraten hebben direct toegang tot de beroepspraktijk. Er is een voortdurend proces van halen en brengen, tussen hogeschool en werkveld, onderzoek en praktijk. Dat proces verloopt via mensen: de beroepsbeoefenaren die worden opgeleid, de stagedocenten, de professionals in het veld die meedoen aan het onderzoek, docentstages, alumninetwerken, studenten die vragen oplossen voor het werkveld. Daarin ligt ook de kracht van de hogescholen, de combinatie van kennis, mensen, netwerken met het werkveld.
Terug naar het gespreksverslag in scienceguide. Je moet nagaan wat bij welke student past. De een is een vogel de ander een kikker. Kikkers graven zich in.
Maar er zijn ook vogels nodig, die verbindingen maken, toepassingen bedenken, flexibel en creatief zijn.
Ik ben een vogel.